De Dublin procedure (spoor 1)

Nederland heeft de overeenkomst van Dublin ondertekend, waarin bepaald is dat een asielzoekers slechts in één land asiel mag aanvragen. Dit geldt niet voor kinderen.

Voordat een asielverzoek inhoudelijk wordt beoordeeld, dient te worden vastgesteld welke Europese lidstaat daarvoor verantwoordelijk is. Als een meerderjarige asielzoeker bijvoorbeeld voordat hij of zij naar Nederland reisde ook al in Italië asiel heeft aangevraagd, dan zal Nederland in dit geval Italië verantwoordelijk stellen voor de behandeling van de asiel aanvraag van de asielzoeker. Dit geldt overigens ook als aantoonbaar is dat de asielzoeker alvorens deze naar Nederland kwam door een ander land dat ook de overeenkomst van Dublin heeft ondertekend is gereisd. Verder geldt dit onder omstandigheden ook als een ander land een visum heeft verstrekt aan de asielzoeker. In al deze gevallen zal de IND verzoeken aan de andere lidstaat om de behandeling van het asielverzoek op zich te nemen.

De meerderjarige asielzoeker waarop de Dublin Verordening van toepassing is, wordt wel in Nederland door de IND gehoord maar wordt niet gevraagd wat de redenen zijn waarom hij of zij het land van  herkomst heeft verlaten. In de Dublin-procedure staat centraal de vraag waarom de asielzoeker niet zou kunnen terugkeren naar het land dat aldus de Dublin Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het in Nederland ingediende asielverzoek. Tijdens het gehoor bij de IND wordt over het algemeen dan ook enkel gevraagd aan de asielzoeker wat zijn of haar bezwaren zijn tegen overdracht.

De Dublinprocedure wijkt af van de algemene asielprocedure. Zo kent de Dublinprocedure geen rust- en voorbereidingstermijn. Dit betekent onder meer dat er geen voorlichting plaatsvindt, dat de asielzoeker geen voorbereidend gesprek heeft met een advocaat en dat geen medisch onderzoek wordt aangeboden.

Het voornemen de asielaanvraag niet in behandeling te nemen

Als de IND van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek dan volgt een voornemen tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag nu een andere lidstaat het asielverzoek inhoudelijk moet behandelen. Dit voornemen wordt aan de asielzoeker uitgereikt of toegestuurd. Dit is vaak ook pas het moment dat de asielzoeker een advocaat krijgt toegewezen.

Ondertussen verzendt de IND het claimverzoek aan de verantwoordelijk geachte lidstaat en wacht het claimakkoord af.

De  zienswijze

Samen met de advocaat kunnen correcties en aanvullingen op het rapport van het aanmeldgehoor worden ingediend en een schriftelijke zienswijze opgesteld. De zienswijze is de reactie van de asielzoeker op het voornemen, met daarin de redenen waarom hij of zij het niet eens is met het voornemen. De asielzoeker heeft vanaf het voornemen twee weken de tijd om zijn of haar zienswijze naar voren te brengen.

De beschikking van de IND

Als de zienswijze niet tot een ander oordeel leidt dan uiteengezet in het voornemen, volgt het besluit dat de asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling. Dit heeft van rechtswege onder meer tot gevolg dat de asielzoeker Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten. Doet hij of zij niet, dan kan hij worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. De vreemdeling heeft rechtmatig verblijf en recht op opvang in Nederland tot het moment van feitelijke overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat.

Beroep bij de rechtbank                 

De asielzoeker kan beroep instellen tegen de beslissing van de IND om het asielverzoek niet in behandeling te nemen. De beroepstermijn bedraagt een week. Dit uitkomst op het beroep mag niet in Nederland afgewacht worden. Het is daarom nodig dat de advocaat niet alleen in beroep gaat maar ook de rechtbank verzoekt een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een verzoek dat de behandeling van het beroep in Nederland mag worden afgewacht. De rechtbank doet binnen vier weken na het instellen van beroep uitspraak

Hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)

Tegen de uitspraak van de rechtbank kan de asielzoeker hoger beroep instellen bij de de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Nu deze procedure niet in Nederland mag worden afgewacht dient de advocaat de voorlopige voorzieningenrechter bij de ABRvS te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen zodat de uitkomst van het hoger beroep in Nederland mag worden afgewacht.

Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)

Als de asielzoeker van mening is dat overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat zal leiden tot schending van artikel 3 EVRM, - verbod op een onmenselijke behandeling - dan kan hij een klacht indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Omdat overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat dreigt zolang door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak geen voorlopige voorziening is getroffen dat de uitkomst van het hoger beroep in Nederland mag worden afgewacht, is een spoedige beslissing nodig. De asielzoeker kan via zijn advocaat het EHRM verzoeken een voorlopige maatregel te treffen.

Wanneer geen overdracht?

Overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat mag niet plaatsvinden als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 EVRM en artikel 4 van het EU Handvest van de Grondrechten. Deze artikelen zijn identiek en verbieden uitzetting naar een land waar een persoon een reëel risico loopt op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.

In beginsel mag de IND uitgaan van het zogenaamd interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat wil zeggen dat ervan uit wordt gegaan dat in alle andere lidstaten de inhoudelijke beoordeling van asielverzoeken, de kwaliteit van de asielprocedure, en de opvangvoorzieningen en leef- en detentieomstandigheden voldoen aan de normen neergelegd in de Definitierichtlijn, de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn. Ook wordt er van uitgegaan dat geen enkele lidstaat een asielzoeker uitzet naar een land alwaar hij gegronde vrees heeft voor een onmenselijke behandeling.

Maar: dit interstatelijk vertrouwensbeginsel is weerlegbaar. De bewijslast hiervoor ligt bij de asielzoeker. 

Ook kan een asielzoeker aangeven dat de IND in zijn geval een uitzondering moet maken en zijn asielverzoek, ook al is hij daartoe op grond van de criteria van de Dublinverordening niet verplicht, toch in behandeling moet nemen. De staatssecretaris heeft namelijk een discretionaire bevoegdheid op grond waarvan hij kan besluiten om een asielverzoek onverplicht in behandeling te nemen.

In het beleid is aangegeven dat terughoudend gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om een asielverzoek te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij is aangegeven dat in de volgende situaties wel van deze discretionaire bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt:

  • er zijn concrete aanwijzingen dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt;
  • bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt; of
  • er zijn naar het oordeel van de IND proceseconomische redenen, met name wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, en na afhandeling van het asielverzoek binnen afzienbare tijd terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd is.

Medische situatie als bezwaar tegen overdracht

Als niet kan worden uitgesloten dat de Dublinoverdracht van een asielzoeker met een bijzonder slechte gezondheidstoestand een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid zou betekenen, zou sprake kunnen zijn van schending van artikel 4 van het EU Handvest van de Grondrechten. Zo oordeelde het Europese Hof van Justitie in het arrest C.K. e.a tegen Slovenië van 16 februari 2017. Als de overdragende lidstaat van oordeel is dat de gezondheidstoestand op korte termijn niet zal verbeteren of dat deze door langdurige opschorting van de overdracht zou kunnen verslechteren, dan kan deze lidstaat ervoor kiezen om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid

De overdrachtstermijn
Zes maanden na ontvangst van het claimakkoord of binnen zes maanden na de uitspraak op het (hoger) beroep, als aan dit (hoger) beroep schorsende werking was verleend, dient de asielzoeker te worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat.

Als de overdracht niet binnen deze termijn plaatsvindt, dan vervalt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de asielzoeker over/terug te nemen.

Let op: De overdrachtstermijn van zes maanden kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de asielzoeker is ondergedoken. In dat geval dient de overdragende lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, voor het verstrijken van de termijn van zes maanden, daarvan op de hoogte te brengen. Doet de overdragende lidstaat dat niet, dan is die lidstaat zelf verantwoordelijk geworden voor de behandeling van het asielverzoek.

Van Dublin procedure naar de Algemene Asielprocedure

Als tijdens de Dublinprocedure wordt vastgesteld dat Nederland toch verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, dan wordt de behandeling van het asielverzoek voortgezet in de Algemene Asielprocedure Denk aan de situatie dat toch geen sprake blijkt te zijn van concrete aanknopingspunten voor een Dublinclaim of als de aangezochte lidstaat het claimverzoek heeft afgewezen. De asielzoeker wordt in dat geval overgeplaatst van het AZC naar een POL. Als de asielzoeker (nog) geen (volledige) rust- en voorbereidingstermijn heeft doorlopen, dan zal dat eerst alsnog gebeuren. De beslistermijn van zes maanden begint pas te lopen op het moment dat is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.

nl_NL